Zowel de opraapwagen als de hakselaar hebben hun plaats in de markt. De laatste jaren liet die markt wel verschuivingen zien. TREKKER inventariseert hoe de koek op dit moment wordt verdeeld.
Om het gras in de kuil te krijgen, zijn er ruwweg drie methoden: opraapwagen, hakselaar of balenpers. De laatste jaren is er een groeiende belangstelling voor kort snijden, en mede daardoor leek de hakselaar weer wat terrein te winnen. Als reactie daarop zetten opraapwagenfabrikanten in op extra aandacht voor goed snijden. En de laatste jaren verschenen ook wagens die korter kunnen snijden. Over het nut en de noodzaak van kort snijden verschillen de meningen, maar de loonwerker heeft te maken met de wensen van de klant. Ook is er bij de grotere bedrijven enigszins een trend naar eigen mechanisatie. Kiest een veehouder daarvoor, dan valt voor de grasoogst de keuze eerder op de opraapwagen dan een hakselaar.
Van noord naar zuid
Vanouds was het noorden van Nederland meer een opraapwagenland en werd in het zuiden wat vaker de hakselaar ingezet. Dat laat zich grotendeels verklaren door de combinatie van maisteelt en gras. Is voor de mais al een hakseltrein aanwezig, dan is het aantrekkelijk om die ook voor het gras in te zetten. Kuil je alleen gras, dan is het voor de loonwerker vaak interessanter om een opraapwagen in te zetten. De verschillen zijn evident: met een hakseltrein zijn minstens vier of vijf mensen in de weer, met een opraapwagen kun je vanaf twee personen al goed uit de voeten. Hakselen geeft een fijner product maar ook een groter volume, waardoor hakselen kostprijstechnisch minder interessant wordt naarmate de rijafstand groter is.
De leveranciers van opraapwagens en hakselaars hebben de indruk dat de verschuiving in de markt, richting meer hakselaars, in het noorden inmiddels is gestabiliseerd. Bij de bedrijven in het zuiden die in plaats van een hakselaar toch voor een opraapwagen kiezen, speelt transportafstand vaak een rol. De trend is nog steeds naar gemiddeld grotere melkveebedrijven, en dat betekent vaak ook meer grond op afstand. Uit oogpunt van kostprijs wordt de opraapwagen dan weer aantrekkelijker.
Eigen mechanisatie
Grotere bedrijven kiezen vaker voor eigen mechanisatie. Dat is een trend die de leveranciers in de markt duidelijk herkennen. De laatste twee tot drie jaar is dat ook gestimuleerd door het feit dat relatief veel loonwerkers er mee stopten. Plus dat een kleine loonwerker heel grote melkveebedrijven lastig kan bedienen. Het creëert voor de loonwerker afhankelijkheid en legt een groot beslag op de flexibele inzet van capaciteit.
Een bepalende factor om te kiezen voor eigen mechanisatie is de beschikbaarheid van personeel. En die beschikbaarheid beïnvloedt ook de vraag of het een hakselaar of een opraapwagen wordt. Melkveehouders die zelf kuilen, kiezen het vaakst voor een opraapwagen. Dat kan ook heel goed een gebruikte wagen zijn. De loonwerker koopt nieuw als het een opraapwagen wordt. In het verleden kocht die nog wel eens een extra wagen als back-up, maar inmiddels is het in de meeste gevallen een vervangingsmarkt en geen uitbreidingsmarkt.
Toch heeft ook een toenemend aantal boeren zelf een hakselaar. Op een uitzondering na kopen zij een gebruikt exemplaar. Ook de loonwerkers kopen inmiddels regelmatig een gebruikte hakselaar. De laatste jaren is de levensduur van de machines bij goed onderhoud flink toegenomen, en lang niet iedereen heeft voldoende werk om een nieuwe machine rendabel in te kunnen zetten.
Tekst: Martin Smits, foto’s: Michel Velderman, Anne van der Woude