Steeds minder agrarisch loonwerk, loonwerker past zich aan
Loonwerkers kampen met uitdagingen rond personeel, investeringen en de krimp van de agrarische sector. Sommige richten zich meer op werk buiten de landbouw, anderen willen juist sterk blijven in agrarisch loonwerk.
De agrarisch loonwerker is het verlengstuk van veel melkveehouderijen. Nederland telt volgens cijfers van brancheorganisatie Cumela anno 2024 circa 1.400 loonwerkers die in meer of mindere mate agrarisch loonwerk doen. Dat is ongeveer 40% van het totale aantal loonbedrijven dat actief is in grond- en cultuurtechniek. De verschillen zijn groot: van bijna volledig agrarisch tot een enkele agrarische klant. Ook heeft een deel zich gespecialiseerd binnen het agrarisch werk, bijvoorbeeld in weidebouw.
“Bedrijven met alleen agrarisch loonwerk zijn er weinig meer”, ziet Maurice Steinbusch, beleidsmedewerker agrarisch loonwerk bij Cumela. Hij schat dat nu 40% van de activiteiten agrarisch is en 60% grondverzet en weg- en waterbouw. Dat was 20 jaar geleden omgekeerd. Ook zijn er loonwerkers die in aanverwante sectoren als mestverwerking en biogas verbreden.
De afgelopen decennia namen veel loonwerkers er werk bij buiten de directe landbouw. Dat is vaak noodzaak om tijdens de wintermaanden personeel aan het werk te houden en ook een stuk risicospreiding. Daarbij is de locatie ook een bepalende factor: bedrijven in de buurt van stedelijke gebieden maken andere keuzes dan bedrijven in landelijk gebied met weinig andere activiteiten. Loonwerkers noemen ook het voordeel van kruisbestuiving van twee of meer takken. Niet alleen maken trekkers meer uren, ook zijn sommige machines in verschillende branches te gebruiken. Denk aan machines voor grondverzet op een agrarisch bedrijf of een zaaimachine bij een grondwerkklus.
Lees ook: Loonbedrijven stoppen of gooien het roer om
Lees verder onder de video
Behoud van rendement
Een paar uitdagingen waarmee loonwerkers te maken hebben, zijn volgens Steinbusch de personele invulling en het behoud van rendement. “Overal is gebrek aan mensen, en niet minder bij loonwerkers.” Mensen hebben ook wat te kiezen: in het grondverzet waar ze om vier uur ’s middags naar huis kunnen of in de zomer tot diep in de nacht aan het werk op een hakselaar. Loonwerkers spelen daar volgens Steinbusch wel op in door het werk aantrekkelijker te maken. Bijvoorbeeld door in ploegen te werken en rekening te houden met de inzetbaarheid van medewerkers.
“Sowieso is het verschillend hoe bedrijven met hun mensen omgaan, maar dat zie je ook in andere sectoren.” Inzet van buitenlandse werknemers is voor veel werkzaamheden lastig vanwege taal en communicatie. “Je stuurt toch iemand met een machine van een half miljoen op pad.”
Rendement is een zorgpunt en één van de redenen dat loonwerkers er iets bij zijn gaan doen. Wanneer grote investeringen nodig zijn, dan is dat telkens een moment waarbij keuzes worden gemaakt. De ambities van een eventuele opvolger zijn dan ook bepalend. “Agrarisch loonwerk is voor velen een way of life, net zoals veehouders dat hebben. Maar als het rendement laag is, dan gaat de aardigheid er wel vanaf, zeker bij de jonge garde.”
Een deel stapt dan over op andere werkzaamheden, anderen willen toch agrarisch loonwerk erbij houden. “Loonwerk doen velen met het hart, grondwerk met het verstand”, zo schetst Steinbusch de situatie wat gechargeerd.
Huiver om prijsverhogingen door te voeren
Het beeld dat loonwerkers voor lage tarieven willen werken, herkent ook Dammie van der Poel, voorzitter van de sectie agrarisch loonwerk bij Cumela. Hij heeft zelf een loonwerkbedrijf in Oude-Ade (Z.-H.) “We werken graag en rekenen lang niet altijd alles helemaal door. Dat komt ook door de concurrentie in sommige gebieden.”
In het algemeen merkt hij dat loonwerkers angstig zijn om verhogingen door te voeren, hoewel de kosten in de volle breedte stijgen. “Bij de nieuwe cao is sprake van 10% stijging van loonkosten. Bij de meeste bedrijven vormen personeelskosten rond de 50% van de totale kosten. Nieuwe machines zijn zo 10-15% duurder dan een paar jaar geleden. Ook de hogere rentetarieven tikken door.”
Een mogelijkheid om het rendement te verbeteren is samenwerken. Van der Poel merkt dat sommige loonwerkers het lastig vinden om met anderen samen te werken, bang dat de klant naar de ander overgaat. “Dat is wel een gemiste kans. Er zijn veel machines die niet of nauwelijks rendabel zijn.” Lastig is natuurlijk dat een deel van de machines alleen tijdens piekmomenten wordt gebruikt. Desondanks verwacht hij dat er meer mogelijk is dan nu gebeurt.
Investeren in precisietechnieken
Een specifiek aspect is de investering in precisietechnieken. In de praktijk merkt Van der Poel dat loonwerkers best willen, maar niet goed weten hoe ze er meerwaarde uit kunnen halen. Laat staan hoe de kosten door te berekenen aan klanten. “Het is toch een aparte tak van sport waarmee veel loonwerkers en hun klanten nog weinig kunnen.”
In tegenstelling tot andere investeringen is investeren in precisietechnieken niet per se noodzakelijk, of is er voor de veehouder geen directe meerwaarde. Van der Poel denkt wel dat de branche er verder mee moet. Ook omdat aspecten als bodemkwaliteit en ruwvoeropbrengst steeds belangrijker zijn voor klanten. Loonwerkers moeten dan wel investeren in advies, of met partijen daarin samen gaan werken.” Voor zijn eigen bedrijf heeft hij met drie andere loonwerkers een adviestak Bodemkracht opgezet, inclusief een adviseur om de slag te kunnen maken.
In het algemeen merkt Van der Poel van Cumela dat de onzekerheden in de agrarische sector ook de loonwerker raken. Zowel als het om krimp van de sector gaat, als om nieuwe vraagstukken als emissiebeperking en elektrificatie. Desondanks noemt hij het agrarisch loonwerk ‘fantastisch mooi werk’. “Van vers gemaaid gras krijg ik nog altijd energie.”
Auteur: René Stevens
Gerelateerde tags: Grondverzet, Loonwerk