Oldtimer | Trots op robuuste Allgaier A22 met Lanz Bulldog-geluid
Het geluid van de motor en de robuuste verschijning met veel gietijzer. Die zaken maken de Allgaier A22 voor leerling-machinist Dinand van der Veen tot een interessant restauratieobject.
Dinand van der Veen (17) in Nieuw-Weerdinge (Dr.) heeft samen met zijn vader en oom liefhebberij in oude trekkers. Als alternatief voor een Lanz Bulldog werd leerling-machinist Dinand enkele jaren geleden de trotse bezitter van een Allgaier A22 uit 1951. De A22 is een echte Allgaier, en staat los van de veel modernere Allgaier-Porsches die de fabrikant in die tijd ook al produceerde.
Waarom een Allgaier?
“Samen met mijn vader en mijn oom Henry zitten we vooral in de Deutz-trekkers. Maar ook de techniek en het geluid van een Lanz Bulldog spreekt ons tot de verbeelding. Een mooie gloeikop-Bulldog is prijzig. Toen we op een show deze Allgaier tegenkwamen, vonden we dat wel een mooi alternatief voor een Bulldog. Relatief zeldzaam, zeer herkenbare techniek, en deze eencilinder-diesels maken ook een prachtig geluid.”
Heb je er veel werk aan gehad?
“Technisch gezien was de trekker behoorlijk goed. Aan de motor hoefden we niks te doen. Wel is alles uit elkaar geweest. Nieuwe koppeling en drukgroep geplaatst, nieuwe V-snaren, remvoering, nieuwe banden. Dat soort dingen, maar eigenlijk niks bijzonders. Gelukkig is de motor nooit bevroren geweest. Aan de spatborden hadden we veel werk. Bij het stralen bleek dat die vooral met polyester waren dichtgesmeerd. We konden dat allemaal weer goed restaureren.”
Gaat het om een bijzondere techniek?
“In principe is het een heel eenvoudige trekker. Beetje apart is de aandrijving op drie V-snaren. De motor staat in sleufgaten op het chassis. Vooraan zit een stelbout, waarmee je de motor over het chassis kunt verschuiven om de riemen te spannen. Voor een trekker uit 1951 is dat al ouderwetse techniek. Anderzijds heeft de achteras al wel een sperdifferentieel. Dat was destijds zelfs bij veel modernere trekkers nog lang niet altijd het geval. Er is in een middenaandrijving voor een maaibalk voorzien, en standaard kreeg de trekker een poelie op het vliegwiel. De poelie in- of uitschakelen is er niet bij. Die is voorzien van een centrifugaalkoppeling. Als de motor stationair draait, schakelt de centrifugaalkoppeling vrij als je de poelie stevig beetpakt. Dan kun je er een riem op leggen. Geef je daarna weer gas, dan pakt de koppeling op en drijft je de riem aan.”
Heb je geen gloeikop nodig?
“Je start de motor met een slinger. Voorgloeien of warmstoken is er niet bij. Het is een viertakt voldiesel die je start door een ontstekingslont in te draaien. Een techniek die in die tijd bij veel eencilinder-diesels gebruikelijk was. Er komt geen radiateur of waterpomp aan te pas. Rond de motor en in de waterbak zit 50 liter koelwater. Door verdamping koelt dat af. Laat je de motor lange tijd hard werken, dan moet je dus weleens koelwater bijvullen. Dezelfde motor kan nog een paar pk meer produceren, maar dan is sprake van condensatiekoeling die het waterverbruik minimaliseert. Anders dan bij een eencilinder gloeikop kun je deze motor niet omgekeerd laten draaien. Je kunt daardoor niet zonder achteruitversnelling. En wat het schakelen betreft: omdat de krukas dwars op de rijrichting ligt, liggen de tandwielen in de versnellingsbak ook overdwars. Het schakelpatroon is eveneens overdwars.”
Is de motorkap verdwenen?
“Aanvankelijk hadden de Allgaiers geen motorkap. Maar in Duitsland is de A22 veel met motorkap geleverd. Dat oogt meteen veel moderner. Voor de export, vooral naar Frankrijk, gingen ze meestal zonder motorkap weg. Voor zover we dat kunnen bekijken, had deze trekker nooit een motorkap. Onderhuids was hij groen. Zo zijn de meeste, maar deze was rood overgeschilderd en dat hebben we zo gelaten. Voor de export leverde de fabriek ze ook wel oranje.”
Tekst: Martin Smits
Gerelateerde tags: oldtimers